Zomaar een verhaal
Hij was groot, deze man, had witgrijs haar en een lange baard. Gekleed in het wit met een wapperende gekleurde mantel stond hij op de helling van de berg breeduit op zijn opgebonden sandalen, met een houten staf in zijn hand. Ik klom naar hem toe over de rotsen, terwijl de wind in sterkte toenam. Het steengruis knarste onder mijn voeten en witte stukjes steen rolden langs de helling naar beneden.
Vorsend keek de man mij aan. Toen ik naast hem stond strekte hij zonder iets te zeggen zijn arm uit en wees naar de verte. Ik volgde zijn blik en zag een rivier waarachter zich een verre vlakte uitstrekte. In deze vlakte kronkelde zich vanaf de rivier een smalle weg naar een in die verte gelegen stad met oude, bruingekleurde gebouwen. En vele mensen bewogen zich over die weg in de richting van die oude stad. En hij zeide tot mij: "Ik zal in die stad een bolwerk bouwen en ik zal mensen van overal vandaan sturen om daarbij te helpen”. Verward keek ik hem aan terwijl in de verte donkere wolken zich grommend over de stad bogen.
Hij glimlachte op een manier die ik nooit meer zal vergeten, maar ik begreep hem niet.
Ik wist niet wat ik moest zeggen en stamelde wat uitvluchten. Vervolgde mijn weg, eenzaam, maar niet alleen, zonder doel, tot ik jou ontmoette, jaren later, op weg naar die verre horizon. Een totaal vernietigde leven, een verbrande stad bleef achter, maar vanaf dat moment reisden wij, jij en ik, samen verder.
Ver aan de einder ligt die horizon, verscholen achter de heuvels, aan het einde van de weg die we moeten bewandelen en waar we oog in oog met de toekomst zullen staan.
Onze voeten zakken weg in het mulle zand, op weg naar de bergen, voorbij aan het verleden en op weg naar die plaats waarvan wij onze toekomst zullen kennen. Voorbij die koude rotsen in de verte liggen onze dromen, waar zal uitkomen wat wij al weten, maar wat wij niet uit mogen spreken. Daar zal alles wat wij ons wensen tot klaarheid komen in fonteinen van levend water en bruisende beken. Ik kijk je aan en zie in je ogen mijn toekomst. Die toekomst, waarvan ik de mogelijkheid weet dat Hij het ons zal kunnen geven.
Langs een smalle kronkelende weg met veel obstakels zoeken wij de juiste richting die ons leidt over smalle bergpaden en diepe ravijnen.
Bij een smalle richel wankel je even en je hand zoekt ondersteuning bij de mijne. Je struikelt en ik houdt je even vast. Na een lange klim laat je je warme voeten verkoeling zoeken in mijn geopende verkoelende handen. Terwijl wij onze weg zoeken en onze handen in de spleten van de rotsen houvast vinden, ontmoeten onze ogen elkaar. Bemoedigend, berustend, maar toch vastberaden. De emotie jaagt door onze kelen, maar wij hebben innerlijke rust, want wij hebben Elkaar en Onze Vader, als één ondeelbaar snoer.
En dan, voorbij die heuvels, langs een bocht in de weg die ons het zicht ontneemt, ontvouwt zich voor ons een nieuwe wereld, een nieuwe definitieve horizon. Een eindeloos panorama, een uitzicht dat ons sprakeloos maakt. Een vruchtbare vallei, met rivieren en vele meren, druiven en olijven, zich uitstrekkend, zo ver als het oog kan zien. Een fantastische, verogende vlakte, die ons langs een smalle en rechte weg, direct leidt naar de horizon, onze horizon.